D e V o e t b a l t r a i n e r 2 6 6 2 0 2 2 13
eren. Soms wordt de ruimte al weg-
gegeven en dan is het zaak dat we
deze ook vinden. In het ideale geval
willen we in de voorste lijn een 1:1
creëren, maar het liefste een 2:1 of
3:2. Wij nemen de spelers hierin mee
door het zo simpel mogelijk te ma-
ken voor ze. Dit doen we bijvoorbeeld
door het trainingsveld in vakken en
zones te verdelen, maar vooral binnen
de trainingsvormen proberen we het
gewenste gedrag te simuleren met de
organisatie van de vorm.
Het gewenste gedrag komt bij ons
voort uit de organisatie van de trai-
ningsvorm. In iedere trainingsvorm
die wij doen zit altijd een link naar
of een element uit de wedstrijd. Wij
trainen ook niet zo heel veel 11:11. Ik
ben een groot voorstander van een
element uit de wedstrijd pakken, daar
gedetailleerd op inzoomen en ver-
volgens dat element terugstoppen in
een 11:11 context. Wij zijn een groot
deel van het seizoen gebonden aan
drie wedstrijden spelen in acht dagen.
Dit maakt dat je inventief moet zijn
met afstanden en aantallen om de
belasting niet te groot te maken tus-
sen de wedstrijden door. Ondanks dat
we dan in kleinere aantallen trainen,
moeten de spelers altijd voelen dat er
een link is naar de wedstrijden.’
Elke speler is verschillend en begrijpt
accenten anders. Hoe gaat u om met de
verschillende voorkeuren van spelers om
kennis tot zich te nemen en de manier van
leren?
‘Gedrag van een speler is bij mij al-
tijd leidend. Op het moment dat een
speler ander gedrag laat zien dan dat
ik verwacht, word ik weer nieuws-
gierig. Dan vraag ik aan de speler: ‘Ik
had dit van tevoren bedacht, maar je
doet het anders. Kun je eens uitleg-
gen wat je ervaart en doet nu?’ Als
een speler het anders doet, maar wel
met het gewenste gedrag, dan word
ik nog nieuwsgieriger. Want dan kan
ik wellicht mijn kennis verbreden met
hoe een speler een bepaalde hande-
ling ziet en uitvoert. Als het gewenste
gedrag uitblijft, ga ik eerst bij mezelf
te rade of de vorm goed genoeg is.
Wanneer de vorm goed is, ga ik met
deze speler in de weer en bevraag ik
hem. Ik wil dan ook graag de inter-
pretatie van de speler tot mij nemen.
Maar het kan ook voorkomen dat het
niet vragend is, maar eisend. Dat de
situatie duidelijk is, de tegenstander
heeft stress omdat we goed gepositi-
oneerd staan en dat deze speler toch
een andere keuze maakt. Dan vind ik
dat je best eisend mag zijn omdat de
voorwaardes goed gecreëerd zijn om
de situatie te kunnen benutten.’
Overlap en onderlap
Jullie aanvalsspel op de helft van de te-
genstander wordt met name gekenmerkt
en geroemd door de over- en onderlap
aan de zijkanten met de backs en de
buitenspelers. Zowel het eerste als derde
doelpunt tegen Vitesse ontstaat vanuit
een aanval aan de zijkant (afbeeldingen 6
t/m 10).
‘Een stelregel die we gebruiken in het
creëren van het overtal aan de zijkant,
is dat de buitenspeler bepaalt wat de
positie is van de back. Wij streven
na dat beide spelers in een andere
verticale baan van het veld staan. De
buitenspeler is in onze ogen namelijk
leidend voor het veroorzaken van
twijfel bij de verdediger. De buitenspe-
ler moet ervoor zorgen dat het veld
maximaal gerekt wordt en de laatste
lijn van de tegenstander grote onder-
linge afstanden heeft.
Daarnaast streven we naar een goede
bescherming in de restverdediging
met de 6 en 8 aan de balkant en de
back aan de contrakant die daar ook
naast komt. Onze back of buitenspeler
aan de binnenkant is ook belangrijk
in deze bescherming aan de balkant.
Deze spelers mogen namelijk ook
niet op dezelfde horizontale lijn staan
met elkaar. Zo houd je altijd linies.
Dit brengt aanvallend voordelen (de
tegenstander moet uitstappen) en in
de restverdediging zijn niet beide spe-
lers met één pass uitgespeeld mocht
de bal onderschept worden. Dan is
het zaak om duidelijk te maken op
welk moment de spelers de overlap op
maximale snelheid moeten uitvoeren.
De vraag die ik mij altijd stel in het
bepalen van het moment, is of ik het
zo snel mogelijk kan koppelen aan
natuurlijk gedrag. Voor het aanwijzen
van mogelijkheden binnen het aanval-
len gebruik ik daarom altijd: we gaan
eromheen, erdoorheen of eroverheen.
Houdt de tegenstander de as dicht,
gaan we eromheen. Stappen ze uit,
dan kijken we of we erdoorheen kun-
nen spelen. Ligt de bal vrij met veel
ruimte in de rug, dan spelen we de
bal eroverheen. Dat zijn natuurlijke
gedragingen als gevolg van de situatie
die ontstaat. Bij de eerste goal tegen
Vitesse ligt de bal vrij en is er ruimte
in de rug van de verdediging (afbeel-
ding 6 en 7). Vanuit het voorbereiden-
de werk komt dan de versnelling. Dit
is een mooi voorbeeld van eroverheen
spelen. Bij de tweede goal begint de
aanval eerst rechts met een voorzet.
De bal wordt weggewerkt en opge-
vangen door Karlsson, en Wijndal is
al onderweg vanuit de middenpositie.
Nu spelen we eromheen (afbeeldingen
8, 9 en 10).’
‘Een stelregel die we gebruiken in het creëren van het
overtal aan de zijkant, is dat de buitenspeler bepaalt
wat de positie is van de back’
06-07-08-09-10-11-12-13-14-15-16-17_pascaljansen.indd 13 31-05-2022 17:18